Carmina Burana is een niet-middeleeuwse compositie in geheel eigen stijl. Orff selecteerde in 1935 een aantal liederen uit de middeleeuwse Carmina Burana en schreef er zijn eigen muziek bij. Naast de muziek schreef hij ook een lichtprogramma. De ondertitel was dan ook: Profane liederen gezongen door solisten en koor, begeleid door instrumenten en magische beelden. Orff schreef het stuk origineel voor solisten, koor, twee vleugels en slagwerk. Later herschreef hij de instrumentatie van Carmina Burana naar één voor een geheel symfonieorkest. Op 8 juni 1937 was de wereldpremière in de opera van Frankfurt.
Het eerste deel van de compositie genaamd “In de Lente” bestaat uit liefdesliederen, het tweede deel “In de Taverne” uit drank- en gokliederen en het derde deel “In de hof der liefde” uit liederen over de zinnelijke liefde. Het geheel wordt voorafgegaan en besloten door een hymne aan Fortuna, de godin van het lot, namelijk O Fortuna. Orff beeldt het leven uit als een soort rad van fortuin. Motto van het stuk is: Soms heb je geluk, maar de dag erna kan je alweer helemaal in de put zitten. Het is daarom belangrijk volop te genieten van de momenten van intens geluk, want het duurt vaak maar even.
Carl Orff liet zich bij het componeren niet alleen inspireren door de middeleeuwse teksten, maar vooral door een afbeelding van de middeleeuwse versie van het rad van fortuin. Onderaan het rad ligt een koning in de modder, erbij staat: regnum non habeo, oftewel: ik heb geen koninkrijk. Links stijgt hij op met het rad, erbij staat: Regnabo, oftewel, ik zal regeren. Bovenaan het rad zit hij op de troon: regno, oftewel: ik regeer. Rechts daalt hij met het rad af, erbij staat regnavi: ik heb geregeerd. De koning eindigt weer waar hij begon: onderaan. De compositie vertelt hetzelfde verhaal. We beginnen onderaan het wiel: het noodlot wordt beklaagd. Dan komt de lente, de natuur komt tot bloei en de liefde bloeit ook op, dit mondt uit in de lyrische uitroep: ik zou alles geven om bij de koningin van Engeland in de armen te liggen; hiermee zijn we bovenaan het wiel aangeland, in zekere zin is het koningschap bereikt. Vervolgens dalen we langzaam weer af, de afdaling is een overgave aan de liefde, die uitmondt in de totale overgave:
Dulcissime, totam tibi subdo me, oftewel: allerzoetste, ik onderwerp me geheel en al aan jou. Daarmee is de cirkel rond. Een prachtige metafoor voor het leven in onze polder.